Wat is probleemgedrag?

Probleemgedrag bij kinderen is een verzamelterm voor gedrag dat door ouders, leerkrachten of andere opvoeders en begeleiders als vervelend, storend, frustrerend beschouwd wordt. Dit kan gaan van antwoorden geven zonder de vinger op te steken, over altijd maar opnieuw de bal afnemen van anderen tot driftbuien wanneer je je zin niet krijgt of andere kinderen pijn doen.

Elk kind vertoont al eens probleemgedrag. Dit is normaal en hoort bij de ontwikkeling van een eigen identiteit. Maar soms neemt dit probleemgedrag de overhand. De interacties met leeftijdsgenoten en volwassenen veranderen in een negatieve, neerwaartse spiraal waaraan geen ontsnappen meer is.

Hieronder lees je hoe probleemgedrag kan ontstaan. Zoek je info over moeilijkheden aanpakken, surf dan verder naar 'Oplossingsgericht werken'.

1. Beschermende en risicofactoren

(Probleem)gedrag staat nooit op zichzelf, maar zit altijd in een complex geheel van beïnvloeden en beïnvloed worden. Het schema hieronder toont welke factoren kunnen meespelen.

Het schema hieronder toont welke factoren kunnen meespelen.

Het model geeft een samenspel weer van individuele – al dan niet aangeboren – eigenschappen van het kind, kenmerken van de ouders en kenmerken van de omgeving. Deze factoren kunnen zowel beschermende als risicofactoren zijn.

Het is belangrijk te weten welke factoren, die het probleemgedrag beïnvloeden, veranderbaar zijn.

  • Bij de kinderen gaat het vooral om sociale en probleemoplossingsvaardigheden, zelfregulatie of doelbewuste controle (met o.a. emotieregulatie), communicatievaardigheden en een positief gevoel van eigenwaarde.
  • Bij de ouders gaat het vooral om de hechtingsrelatie met het kind en hiermee samenhangend de emotieregulatie en opvoedingsvaardigheden.
  • De omgeving (zoals de schoolcontext) biedt kansen, maar levert ook risico’s op. Enerzijds kan het een veilige en stimulerende omgeving zijn waar het kind tot betere vaardigheden en een meer positieve eigenwaarde kan komen. Anderzijds impliceert het ook ontelbare oefenkansen voor agressief gedrag (bv.: op de speelplaats).

De minder of niet-veranderbare factoren, zoals temperament en intelligentie, stellen grenzen aan de veranderbaarheid. Hier moet ook rekening mee gehouden worden om geen valse verwachtingen te creëren.

2. Leerprocessen

Kinderen leren op verschillende manieren gedrag aan. De belangrijkste zijn:

  • zien wat andere mensen doen en zeggen (imitatieleren)
  • gevolgen (bv.: straffen en belonen)
  • informatie krijgen (bv.: leren lezen en schrijven)

We vertrekken vanuit het idee dat alle gedrag op één of andere manier geleerd is, ook probleemgedrag. Dit betekent dat het ook kan veranderd worden. Zowel kinderen als volwassenen kunnen nieuw (gewenst) gedrag aanleren.

Binnen Traject Op Maat zullen we vooral stilstaan bij het leren door de gevolgen van gedrag: leuke gevolgen (winst) en ververvelende gevolgen (verlies). Binnen de operante leertheorie is dit de wet van effect. Deze wet is geen eenmalige gebeurtenis, maar een leerproces. We leiden hieruit drie leerwetten af.

Leerwet 1: gedrag met een leuk gevolg neemt toe. Dit is het idee achter belonen. Dat kan door:

  • iets leuk toe te voegen (bv.: een compliment of snoepje geven)
  • iets vervelend weg te nemen (bv.: een vervelende opdracht zoals opruimen laten vallen waardoor een driftbui stopt)
  • iets vervelend dat niet gebeurt (bv.: niet meer vragen om op te ruimen en zo een driftbui vermijden)

Leerwet 2: gedrag met een vervelend gevolg neemt af. Dit is het idee achter straffen. Dat kan door:

  • iets leuk weg te nemen (bv.: bij ruzie om de afstandsbediening gaat de tv uit)
  • iets vervelend toe te voegen (bv.: boos kijken bij ongehoorzaam gedrag)

Leerwet 3: gedrag dat niet meer gevolgd wordt door iets leuk dooft uit.

  • Dit gebeurt bij negeren en time-out. (bv.: niet reageren wanneer een kind al roepend de vinger opsteekt).